Verhalen van de Herbergier

Hemelvaart

Hemelvaart

Hemelvaart
Hij twijfelde of hij zijn terras zou openen op hemelvaartdag. De weersvoorspellingen liepen uiteen maar over één ding waren alle apps het eens. Regen zou er vallen en binnen mocht hij niet open vanwege Corona. Werd het een verrassend drukke dag zoals andere jaren en hadden alle weerapps ongelijk of werd het een troosteloze dag van hozen en kussentjes naar binnen en kussentjes naar buiten? Het weeromslagpunt lag op twee uur in de middag. Hij stond op zijn terras en keek vragend naar de hemel. Het was tien uur in de ochtend en de zon scheen enthousiast. Het leek zomer. Maar hoe weldadig het ook voelde en hij een goede omzet goed kon gebruiken, wakkerde het zijn twijfel nog meer aan. Hij besloot weg te gaan. Hij zou zijn medewerkers afbellen, zijn auto pakken en samen met zijn vrouw een eind te gaan rijden. Haar opmerking dat het waarschijnlijk een goede keuze was bracht niet genoeg rust in het hoofd van de herbergier. Voorgaande jaren had hij op deze dag met slechts een paar jongelui vanaf tien uur in de ochtend tot laat in de avond dorstige en hongerige gasten voorzien van koffie, appeltaart, lunchgerechten en avondmaaltijden. Biertjes, fris en wijn vloeiden rijkelijk en hij was in zijn element geweest. Tevreden en stuk wilde hij zijn aan het einde van iedere dag. Alle energie moest zijn opgesoupeerd. Hij wilde praatjes en weetjes uitwisselen met plaatselijke boeren en buitenlui, jongelui en andere lui. Gasten laten lachen en genieten. Flirten met dames in fleurige zomergewaden terwijl hij met vier borden langs flaneert over de houten vlonders. Daar lag zijn hart. Hij bracht gasten met elkaar in gesprek wat vriendschappen en late avonden opleverden.
Om elf uur reden ze de straat uit. Als het over een uurtje nog droog was, zouden ze een plekje zoeken om te lunchen. Waar fietsend Nederland al wekenlang niet langs zijn terras was gekomen, puilden de fietspaden nu uit van de gekleurde regenjassen met bijpassende fietstassen. In ieder dorp waar ze doorheen reden waren de terrasjes ruim bezet. De zon had zelfs nog eens extra aangezet.
Schijnbaar ontspannen parkeerde hij zijn auto op de markt van het Brabantse dorp Casteren. Een wiebelend tafeltje tegen de wand was nog vrij. Het hele intake gesprek overslaand vroeg de vriendelijke serveerster wat ze wilden drinken. Hun uitzicht bestond uit tien gammele terras setjes met kromme versleten parasolletjes, allemaal bezet door plaatselijk jongelui van rond de twintig jaar. Er schoven regelmatig nieuwe knapen aan, alle tafels begroetend. De stevige ober, die zichtbaar net terug kwam van een stukadoorsklus, liep in een korte broek af en aan met flesjes bier in lompe werkmansschoenen met losse veters. Glaswerk was overbodig. Vanaf de achterkant bekeken kon het haast niet anders zijn dan dat dit dorp maar één kapper had met een beperkt repertoire. Vanuit het niets scheurde een tractor langs, bestuurd door een leeftijdsgenoot. Alle tien tafels lachten en wezen hem na. Tien minuten later scheurde hij weer terug. Achter de trekker hing nu een laadbak gevuld met rammelende straatstenen. Hij wilde duidelijk indruk maken op zijn dorpsgenoten. Hij toeterde en raakte daarbij waarschijnlijk een verkeerde hendel waardoor alle straatstenen met veel lawaai over de weg vlogen. Lachend stond het hele terras eendrachtig op om alle stenen gezamenlijk weer in te laden. Een mooi stukje dorpsgeest.
De ober/stukadoor kwam weer langs met een blad verse bierflesjes. Er werd luid geproost.
Na geluncht te hebben reden de herbergier en zijn vrouw weer rustig terug naar huis. Het was half vier en grote druppels sloegen uiteen op de voorruit. Werd het toch nog een goede dag.

Nieuwe start

Nieuwe start

Een nieuwe start
Hij had goed geslapen, was op tijd opgestaan en had al een ‘to do’ lijstje gemaakt. De temperatuur was aangenaam op het terras. Daar moest het vandaag gebeuren. Na een tweede verplichte sluiting van overheidswege, zes maanden geleden ingesteld, mocht hij weer aan het werk. Tijdens de eerste lockdown van twee en een halve maand, ruim een jaar eerder, had hij zijn straatterras aangepakt. Met vlonderplanken van Douglashout en via Marktplaats aangeschafte sierhekjes. Hij reed af en aan naar de klusgroothandels daar hij niet met een plan maar slechts een romantisch beeld in zijn hoofd was gaan zagen en timmeren. Het resultaat van deze methode is dat je dan vaak tegen zaken aanloopt maar anderzijds jezelf steeds verrast met nieuwe opties. Er moesten plantenbakken komen tussen de hekjes. Hij stouwde zijn oude trouwe Jeep vol met geïmpregneerde planken en palen, een paar duizend schroeven en een nieuwe schroefboor. Hij maakte inkooplijstjes in zijn hoofd waardoor hij regelmatig een extra ritje moest maken maar dat deerde niet. Hij was gelukkig en zag een veld van biertjes, koffie en appeltaart voor zich. De pandemie gaf hem de mogelijkheid het volk te pakken. Soms doen er zich zaken voor in een mensenleven die een omwenteling veroorzaken, dit razende virus was er zo een. Hij was overtuigd. Hij zou weer Herbergier worden. Een lust voor het oog dit terras. Een gouden zet . De maanden tussen sluiting éen en twee bewees het terras zijn nut. De herberg was volwassener geworden. En nu tijdens de tweede sluiting had hij de puntjes op de i gezet. Twee grote parasols en terrasverlichting maakten de zaak compleet. Dat hij financieel bijna aan de grond zat, verdween even naar de achtergrond
Om twaalf uur mocht hij weer zijn eerste gasten ontvangen. De boodschappen werden gedaan en het nieuwe personeel druppelde binnen. De pannen en bestek zongen hem samen met het rinkelende glaswerk succes toe. Het voelde als zijn eerste dag. Zouden er eigenlijk wel mensen komen? De klok gaf het startsein. We zijn los.

Vrouwenvoetbal

Vrouwenvoetbal

Vrouwenvoetbal
De zon scheen weldadig en het had er alle schijn van dat het vandaag een drukke dag zou kunnen worden. De herbergier had zijn vrouw om half negen een ochtendkus gegeven met de mededeling dat hij inkopen ging doen. Ze draaide zich nog eens om. ‘Doei', klonk het zacht. De oude hond lag ook alweer languit na een verlossende wandeling. De koffie was op, de krant gelezen, dus de dag mocht beginnen wat hem betreft.
Bij het tankstation werd druk gediscussieerd door de baliemedewerkster en een klant. Het ging over voetbal, ving hij op. De klant was gekleed in een mouwloos baseball shirt met schreeuwende kleuren waaronder een helblauwe glimmende, veel te ruime, sportbroek met links en rechts twee knalgele verticale strepen. Zijn iele lichaam zwierf door zijn sporttenue, enkel zijn opbollend buikje paste precies. Het leek alsof hij in het geheim de wedstrijd bal onder zijn shirt had. Hij was op slippers en leek de herbergier niet het type van noeste arbeid en toekomstplannen, daarvoor waren zijn voeten te bruin. Hij sprak de herbergier aan.
‘Ik zeg net tegen dat meske hier dat die vrouwen goddomme een aardig potje voetballen. Dè ken natuurlijk niet tippen aan het mannenvoetbal maar goed, ze doen hun best. Ze zijn trouwens wel veul beter dan da FC Den Bosch, das godsakker brandhout! Wa feinde gij nou van die vrouwkes of houde gij nie van voetbal? Ik hou er eigenlijk ok nie van maar ja ons vrouw ligt dan veur de Tv en wil niks missen dus dan kijk ik gewoon mee. Had ik trouwens munne shag al afgerekend en da blikske bier?’ Na de beamende knik van de jongedame achter de counter pakte hij zijn spullen en schuifelde naar buiten waar een zwarte retro scooter stond te wachten, het antwoord van de herbergier op zijn vraag niet afwachtend. ‘Houdoe war, tot de volgende klets'. De herbergier zag hem al de bal afleveren in een vol stadion met een biertje in de hand, shaggie in de mondhoek en een vrolijke rookpluim achter de scooter.
Snel deed hij zijn boodschappen bij de groothandel en reed naar de herberg waar zijn kok al met het terras bezig was. Ze dronken koffie en namen de dag door. Er stonden wel wat reserveringen dus een goede voorbereiding was noodzakelijk. Na een uurtje tafels schuiven en een goede poetsbeurt van het terras kon de werkdag beginnen.

Slechte klandizie

Slechte klandizie

Slechte klandizie
In de zweterige hitte van een zomers weekend werd het zondag. De wind hield zich schuil om haar bries niet te branden. Ondanks de hitte en de lage verwachtingen van de herbergier, legden al vroeg in de ochtend vele elektrisch fietsende toeristen aan voor een appeltaart met slagroom, een tosti of een clubsandwich. Velen streken ook neer voor een goed glas Belgisch bier of een droge rosé wijn. Het was een komen en gaan en de kassa ratelde vrolijk haar digitale zang. De herbergier genoot van de klandizie die tot laat in de middag niet opdroogde.
Zijn zoon met zijn vriendin en hun pasgeborene waren met de twee oma’s onverwachts gekomen voor de lunch. Tijd om met hun door te brengen had hij niet. Hij had ze allen gekust en later uitgezwaaid. Rond vijf uur in de middag had hij het terras weer schoon en ingedekt voor de avondsessie. Twee tafels van twee hadden gereserveerd. Éen serveerster zou hem vanaf zes uur komen assisteren. Afwachten wat de avond ging doen was het devies. Net toen hij een hap van zijn welverdiende tosti wilde nemen , namen een man en een vrouw plaats aan het uiterste tafeltje van het terras. Zijn vriendelijk begroeting werd dito beantwoord.
‘Twee biertjes alstublieft en mogen wij de kaart even zien?’
‘Een vreemd stel', zei hij onmiddellijk tegen zichzelf. Zijn horecavoelsprieten begonnen te gloeien.
Hij, een man van rond de dertig, vierkant hoofd met geschoren zijkanten en een lange mat in de nek, vroeg waar onze rosé vandaan kwam. Hij keek vriendelijk met zijn helblauwe ogen naar de herbergier.
‘Uit de Provence, de mooiste rosé streek van Frankrijk’, zei de herbergier.
Een fles werd besteld en uiteindelijk gerechten gekozen. Even dacht hij dat hij misschien te hard oordeelde over het stel. Maar hij zou alert blijven.
Zij, een vrouw van vijf en veertig a vijftig jaar met lichtgrijze ogen in een zigeunerachtig gezicht, een grote wrongel op haar hoofd dragend en enkele tanden missend, was gekleed in een zwarte flodderbroek met daarboven een te strak mouwloos, opgekropen zwart T-shirt waaronder haar spreekwoordelijke zwembanden vrolijk over de broekrand hingen. Haar indrukwekkende gemoed leek opgeborgen in een bustehouder uit haar jongere jeugd en puilde uit. Al met al had het iets behoorlijk ordinairs.
Tafel voor tafel op het terras werd bezet en zelfs een groep van vijftien personen had zich gemeld en nam plaats aan een snel geformeerde tafel in het restaurant. De glazen klonken overal en een gezellig rumoer maakte een muzikale achtergrond totaal overbodig. De herbergier vloog van hot naar her met borden, glazen bier en wijnen, ondertussen gezellig converserend met zijn gasten. De drie koppige keukenploeg bakte, pocheerde, grilde en frituurde met verve alle opdrachten tot complete uit te serveren tafels. De herbergier liep, met in zijn kielzog de afwashulp met frietjes, sla en mayonaise, met vier opgemaakte borden naar de tafels. Zijn jonge assistente weerde zich ook goed
maar ergens midden in de avond verloor zij beeld en stond verstijft rond te kijken. Een black out op het hoogtepunt van de avond zat de herbergier niet op te wachten. ‘Ik heb alles onder controle’, loog hij naar haar. ‘Pak maar even een colaatje, ik roep je zo weer'! Een kort overleg met de keuken resulteerde in nog een meeloper. Zij brachten nu zelf de maaltijden rond en communiceerden in telegramstijl. De mensen waren aangenaam verrast door de bezoekjes van de witte brigade.
Even later liep hij naar zijn jonge serveerster en gaf haar enkele simpele opdrachtjes. Het werkte. Zij kwam ook langzaam weer een beetje in de sfeer. De gasten waren allen op hun gemak en dat het soms wat langer duurde werd door de zwoele avondrust ruimschoots goedgemaakt. De herbergier wilde het eerste tweetal steeds niet uit het oog verliezen.
De avond vloog voorbij en de gasten gingen voldaan beurtelings weer hun weegs. Enkele vaste gasten en mensen die de herbergier nog kenden van éen van zijn vorige zaken en het tweetal bleven over. Iedereen zat aan de koffie. Zijn ogen kleefden aan het tweetal, onrust in zijn hoofd veroorzakend.
‘Hugo, het pinapparaat doet het niet’, zei het serveerstertje tegen de herbergier,’ en mensen willen afrekenen’. Hij nam het apparaat van haar over en verzekerde de gast dat het slechts een kwestie van resetten was. Uiteindelijk kon er gepind worden en liet hij zijn gasten uit. Hij keek weer naar het terras. De uiterste tafel van het terras was nu leeg. Slechts een wijnkoeler en twee koffiekopjes herinnerde aan het vreemde duo. De vogels waren gevlogen!
‘Kut' riep hij voor zich uit en vroeg de laatste gasten of zij wisten waarheen het stel vertrokken was. Met hun aanwijzingen gewapend pakte hij zijn auto en een koperen wandelstok en nadat hij zijn kok opdracht had gegeven op de zaak te letten, scheurde hij in de aangewezen richting. De adrenaline spoot uit zijn oren. Hij zou ze vinden en eenmaal gevonden zou hij ze!, tja maar wat zou hij ze? Al rijdend voelde hij de machteloosheid en keerde onverrichter zaken terug naar de herberg.
De gebelde agent aan de andere kant van de lijn gaf te kennen dat het een ondernemersrisico was en zij niets voor hem konden doen.” De herbergier verloor zijn zelfbeheersing en sprak de dienstdoende smeris op niet misverstane wijze zeer verongelijkt toe om vervolgens het gesprek direct af te kappen.
Hij besloot het voorval uit zijn kop te gooien, zinloze negatieve energie stond hem tegen.
Het was een goede dag geweest waarbij iedereen op de toppen van zijn kunnen had gepresteerd en de herberg het dorp weer een prachtige zomerherinnering had gegeven.
Een dag later kreeg hij bezoek van de dorps wijkagent die met verkapte excuses een aangifte kwam opnemen. ‘De twee zitten vast op het politiebureau, zij hebben hetzelfde geflikt bij een ander restaurant, een dorp verderop'. Zei hij.